Een vrije, stromende adem door de Accentmethode
De Accentmethode van Svend Smith is bedoeld voor stempatiënten die ondoelmatig ademen, en heeft tot doel de patiënt een functionele ademing aan te leren gebaseerd op reflexcoördinatie, en daarmee een natuurlijke adem-stemkoppeling. De methode wordt door sommige logopedisten gebruikt voor patiënten bij revalidatie na stemproblemen (bv. noduli).
De methode is echter ook zeer geschikt voor zangers, klassiek en pop/jazz/MT. De oefeningen zijn goed te gebruiken als warming up.
Ik heb de Accentmethode geleerd tijdens de opleiding logopedie, maar ben hem gaan gebruiken nadat ik het boek van Janice Chapman ‘Singing and teaching singing: a holistic approach to classical voice’ uit 2012 had gelezen waarin ze de methode voor zangers propageert. Ik heb de methode bij Jopie Kuiper opgefrist en er inmiddels een eigen draai aan gegeven die je hier kunt lezen.
De Accentmethode is gebaseerd op 3 ritmische oefeningen met accenten (vandaar de naam van de methode) die Svend Smit tempo aanduidingen heeft gegeven: Largo, Andante en Allegro. In de praktijk zijn de tempi allemaal tussen de 60 en 88 (Thyme- Frøkjær, 2004).
Bij leerlingen met een heel erg verstoord adempatroon (buik intrekken bij inademing en buik uitduwen bij de uitademing), en leerlingen die meer controle over de adem willen leren, begin ik helemaal bij het begin. Soms liggend op de grond, soms op een stoel of gewoon staand. In tegenstelling tot de meeste logopedisten gebruik ik geen bewegingen of trommel.
We beginnen met een volledige uitademing op een lange /s/ waarbij de leerling voelt dat de buikwand langzaam naar binnen wordt getrokken. Dat gaat altijd automatisch goed. Aan het einde van de uitademing zeg ik de leerling de buikspieren los te laten, waardoor als het goed is de adem vanzelf naar binnen valt (blaasbalg effect), waarna meteen weer uitgeblazen kan worden op een klank (fonatie). Als dat lukt gaan we beginnen met de eerste oefening.
Ik ga met mijn linker schouder rechts naast de leerling staan. De leerling kijkt dus naar voren en ik naar achter. Ik vraag de leerling de rechter hand op de eigen buik te leggen en ik leg mijn hand daar bovenop. De leerling legt de linker hand op mijn buik, ik leg mijn hand daar boven op. Ik vraag de leerling mij na te doen en blaas uit in het volgende ritme op /sj/. Het ritme even voor tikken is handig.
De kwart is een rustige 60 (adagio dus eigenlijk) (Thyme- Frøkjær, 2004)
Alleen bij de geaccentueerde kwarten wordt de buik met een licht verende beweging steeds een heel klein beetje ingetrokken, waardoor de adem in stootjes /accenten wordt uitgeblazen. De opmaat heeft geen accent. Na de laatste kwart worden de buikspieren losgelaten en valt de inademing vanzelf naar binnen. Gebeurt dat niet, dan vereenvoudig ik de oefening tot een enkele lange uitademing van 3 tellen, als een diepe zucht. Meestal lukt dat wel. De leerling voelt mijn buikbeweging als ik het voordoe en probeert het steeds na te doen.
Het volgende kan gebeuren:
- De leerling blaast na de laatste kwart uit terwijl de buikspieren wordt losgelaten.
- De leerling laat de buikspieren los, maar ademt geen lucht in.
- De leerling zet de buikspieren tijdens de oefening vast als een plank.
Wat doe je dan? De volgende twee tussenoefeningen kunnen helpen:
Een tussenoefening om de ademstroom in- en uit te ervaren is om de leerling de rustadem (in-uit-pauze) te laten ervaren door de koude lucht in de larynx-farynx bij de inademing bewust te maken. En bij de uitademing de warme lucht. Dan de ademstroom laten volgen naar de buikbeweging waardoor de leerling de hele adembeweging ervaart.
Als voor- of tussenoefening laat ik de leerling ook vaak ‘oergeluiden’ maken: ksssst! Hey! Hop! Ho-ho-ho-ho-ho! (kerstman) Hoeoe! (roepen). Of ik maak een grapje en laat de leerling voelen/ervaren dat als hij/zij lacht de adem het helemaal vanzelf goed doet. Hoesten, kuchen: allemaal goed om de juiste adembeweging te ervaren. Chapman noemt dat primal sound.
Fricatieven
Dan gaan we weer oefenen met de accenten. Het kan soms heel lang (weken!) duren voor een leerling de beweging en vooral de beheersing daarvan te pakken heeft. We oefenen op fricatieven: eerst stemloos /s/, /f/, /sj/. Dan gaan we stem geven op /z/, /v/ en /zj/.
Klinkers
Als het kwartje begint te vallen gaan we over op klinkers. Die maak je zacht en gevoileerd, er mag geen enkele spanning ontstaan in de kaak, keel of tong (die ligt altijd tegen de ondertanden!).
Combinaties van klinkers en medeklinkers
Als de klinkers goed gaan komen er medeklinkers voor: mo-mo-mo, na-na-na, loe-loe-loe enz. Uiteindelijk een combinatie van verschillende ‘brabbelklanken’. Da me nie po toe la be van Sieber komt altijd het eerst in me op. Alles op 1 toon, in modus 1, en nog steeds gevoileerd (een beetje hees). Er mag nergens spanning ontstaan.
Melodietjes
De laatste stap als alles goed gaat is toonwisselingen: ik zing op het ritme secunde wisselingen en tertsen op en neer, de leerling herhaalt. Vaak gaat het daar dan weer mis, en duwt de leerling bij de neergaande lijn opeens de buik weer naar buiten. Altijd een nuttig leermoment! Ook als we sprongen gaan proberen kan het fout gaan, allemaal goed voor de bewustwording. Ik begin in modus 1 (borstregister) en ga voorzichtig over naar modus 2 (kopstem of falset). Alles gevoileerd.
Als dat allemaal ontspannen en gecontroleerd gaat, is het tijd voor ritme twee: Andante.
Vooreerst is de kwart nog 60, maar je kunt versnellen tot 70-80 (inderdaad andante).
We beginnen weer op fricatieven, dan klinkers, dan gecombineerd met medeklinkers, vervolgens improviseer ik in toonhoogten. Uiteindelijk ook sprongen. Het begint weer gevoileerd, maar ik maak de toon steeds helderder, en stimuleer de leerling dat ook te doen. Ik blijf opletten dat de kaak, keel en tong van de leerling ontspannen blijven. Ik let ook steeds op de houding: de oren boven de schouders, het borstbeen iets opgeheven, schouders hangen in de rug, staartbeen wijst naar beneden.
Belangrijk is dat de aanzet van de opmaat vanuit de navel gebeurt: die gaat met een kleine (niet geaccentueerde) beweging naar binnen, de daarop volgende accenten zijn met een verende beweging en allemaal gelijkmatig richting de wervelkolom. En dat na de laatste kwart de buikwand/spieren weer worden losgelaten voor de inademing. Inmiddels zal het de leerling duidelijk zijn dat het intrekken van de buik niet om kracht en grote beweging maar om beheersing gaat.
Als dit steeds goed gaat gaan we verder met ritme 3: allegro!
Het tempo neem ik in het begin niet te snel, want de coördinatie van de achtsten is vaak erg lastig. Opbouwen dus, uiteindelijk naar kwart = 88 (moderato). We doen weer alle stappen als bij de vorige oefeningen.
Er komt bij het allegro een extra uitdaging bij: vlak voor de fonatie wordt kort ingeademd door de buikspieren los te laten: de SPLAT van Janice Chapman (zie hieronder), waarop meteen de fonatie/toon volgt door de buikspieren weer met kleine accenten in te trekken. Na de laatste kwart volgt de inademing weer door de buikspieren los te laten en de inademing automatisch laag is.
Bij het zingen op korte melodietjes kan het ritme gevarieerd worden met afwisselingen van de 8sten met kwarten, halve en hele toonlengtes. Ook verleng ik soms de frases tot 2 volle maten. Uiteindelijk laat je de accenten weg, en wordt de oefening in een soepele legatolijn gezongen waarbij de buikspieren soepel en gecontroleerd naar binnentrekken. De oefeningen van het allegro worden met een heldere stem uitgevoerd. Vanzelfsprekend is de houding opgericht en volledig in balans, en is er nergens spanning in het larynxgebied.
De theorie
De Accentmethode gaat uit van een 3-delige ademcyclus: inademen, uitademen en pauze (Pol-Top, 2012). De methode ontwikkelt zich vanuit het borstregister (modus 1) en is gebaseerd op de aerodynamische, myo-elastische theorie van de larynxfunctie. De luchtdruk moet precies zijn afgestemd op de kracht waarmee de glottis is gesloten. De twee krachten moeten optimaal samenwerken tijdens de fonatie: de expiratoire subglottische druk en de musculaire weerstand van de stembanden.
De Accentmethode benoemd twee spiergroepen ten behoeve van de ademing. Tijdens de inademing is het diafragma (middenrif) actief, en de abdominale spieren (buikspieren) passief. Tijdens de uitademing is het andersom: dan is het diafragma passief en zijn de buikspieren actief (Pol-Top, 2012). Chapman benoemd (mijns inziens terecht) ook de tussenribspieren (intercostales) als inademingsspieren (Chapman, 2012). Ze functioneren tijdens de uitademing als ‘rem’ en helpen bij het onderhouden van voldoende druk en daardoor een regelmatig toon. Volgens Chapman gebruiken veel zangers echter de tussenribspieren en flanken bij de uitademing door ze uit te blijven zetten, waardoor volgens haar de adem ‘op slot’ gaat. De tussenribspieren en flanken kunnen daardoor niet optimaal gebruikt worden voor de inademing. Volgens Chapman moeten daarom vooral de buikspieren (abdominals) losgelaten worden voor de inademing, en zijn zij de basis van de ademstroom bij de fonatie. Om haar leerlingen dat aan te leren gebruikt ze de Accentmethode. Voor de natuurlijke, reflexmatige, inademing gebruikt ze de term SPLAT.
SPLAT
Voor zangers is die korte inademing vlak voor de fonatie belangrijk. Het is een hele natuurlijke adembeweging zoals die ook voorkomt in spreken. Het levert direct voldoende ademsteun op, die tijdens het foneren met accenten in stand blijft. Janice Chapman noemt dat SPLAT: Singer Please Loosen Abdominal Tention.
Chapman: ‘In mijn pedagogiek vindt de SPLAT inademing vlak voor de fonatie plaats, gevolgd door een kleine subtiele beweging van de buikwand naar de wervelkolom, wat de buikspieren en de ‘lower abdominal pubic synthesis’(LAPS, lage buikspieren) activeert. Hierdoor ontstaat een intra-abdominale druk en de intra-thoracale druk wordt gesynchroniseerd met de impuls om te gaan zingen. Hierdoor kan de zanger de gecomprimeerde lucht volledig controleren. Het is alsof je het gaspedaal (de voorste buikspieren) en de rem (de flanken, rug en daardoor het middenrif) onder één voet hebt. Bij een ervaren zanger zal de beweging van de buikwand heel subtiel zijn, maar altijd flexibel richting de wervelkolom bewegen gedurende een frase. Dit is essentieel voor de ademstroom. Als de buikspieren hard of op slot komen te staan wordt de ademstroom ineffectief en zal het stemgeluid worden aangetast’
In de praktijk van het zingen in liederen en aria’s zal de inademing in lange opeenvolgende frases nooit volledig ontspannen zijn. Er is dan altijd een zekere spiertonus. Chapman benoemt in haar boek dan ook twee variaties op de SPLAT: de semi SPLAT (een korte-snelle inademing door de buikspieren gedeeltelijk los te laten) en een demi-semi SPLAT (die nog korter is). Voordeel daarvan is dat de inademing geruisloos en efficiënt is en het lichaam automatisch de benodigde steun vindt. De schouders blijven laag en de houding lang en ‘nobel’.
Hoe laag?
Hoewel Chapman en Kirten Thyme- Frøkjær, de schrijfster van het theoretische boek over de Accentmethode (Thyme- Frøkjær, 2004), benadrukken dat ontspannen inademing door het loslaten van de buikspieren bij de inademing essentieel is, geven sommige leerlingen vaak aan dat ze graag wat hoger, in de lage ribbenboog, expansie willen voelen. Als de ribben bij de uitademing samen met de buikspieren langzaam terug bewegen naar de neutrale stand (dus niet uitzetten!) vind ik dat ook prima. Net als met Pahn en Coblenzer gebruik ik de Accentmethode bij iedere leerling op een manier die voor die leerling het beste resultaat geeft: een vrije stem op een gecontroleerde ademstroom.
Literatuur
Chapman, J. L. (2012). Singing and teaching singing: a holistic approach to classical voice. San Diego, Plural publishing.
Pol-Top, H. van der (2012). Skillslabserie voor logopedische vaardigheden – Accentmethode Werkcahier. Utrecht: Boom Lemma
Thyme- Frøkjær, K & Frøkær-Jensen B. (2004) De Accentmethode. Lisse: Harcourt book publishers.
Met dank aan Annelies van Gent voor de notenvoorbeelden.
Zie voor meer info over de Accentmethode de website ‘De warme stem’.